Rumer has it

Ik kom uit een TROS-gezin. Geregeld heb ik mijn ouders stilletjes vervloekt dat ze me niet lieten opgroeien met verantwoorde documentaires, films en muziek die de VPRO in de ether slingerden. Voor kleine Jasper geen Beatles, Stones, en Dylan. Nee, het was Ter Land, Ter Zee en In De Lucht op de buis en Pavarotti, Bocelli en Benny Neyman (moeder) en The Carpenters, Simon & Garfunkel, de soundtracks van Dirty Dancing en Ennio Morricone (vader) onder de naald.

Gek werden ze dan ook toen ik op mijn dertiende fan werd van Guns N’ Roses en ze constant Axl en co. door het huis hoorden loeien. Eindelijk échte muziek. Gelukkig hield ook dat op. Als puber stortte ik me op de jaargangen OOR, Watt en Opscene die de bescheiden fonotheek van Purmerend me bood en spelde ze van A tot Z. Door recensenten (sommige zijn inmiddels collega’s) geprezen en als belangrijk aangemerkte platen werden ter plekke geleend en op cassettebandje overgenomen. Als een van hen schreef dat Guns n’ Roses de mosterd haalde bij de Sex Pistols, Led Zeppelin en Aerosmith dan leende ik ook hun platen. Een andere belangrijke bron was de Rolling Stone. Die had een bewaarnummer gemaakt met daarin de beste 500 platen aller tijden. Natuurlijk moest ik de Heilige Graal van de popmuziek, die top 10, van voor tot achter kennen. Ik wilde weten welke nieuwe muziek de moeite waard was, welke bouwstenen van de popmuziek ik moest kennen, en waar mijn helden de mosterd vandaan haalden.

Het vormde prima studiemateriaal tijdens het kranten lopen. Terwijl ik door de stad zoefde om het Nieuws van de Dag bij de weinige abonnees te bezorgen luisterde ik Jeff Buckley, Magazine, Sex Pistols of Underworld (ergens in die menigte op Pinkpop ’99 sta ik ook). Hoe vaak ik op zaterdagochtend wel niet voor dag en dauw de krant heb bezorgd met Second Toughest In The Infants op de oren, ik zou het niet weten. Zet ik de plaat nu op dan zie ik mezelf weer met slaperige ogen de schuur open doen om mijn fiets te pakken.

Het besef dat het wel meeviel met de muzieksmaak van mijn ouders kwam pas na mijn twintigste. Dat die live-plaat van Simon & Garfunkel weliswaar enorm zoet was, maar ze ook heel goede liedjes en mooie samenzang hadden. Dat Dirty Dancing een draak van een film is maar een steengoeie soundtrack met o.a. Solomon Burke heeft. Dat The Carpenters brave en verantwoorde CDA-pop maakten, maar Karen Carpenter een stem als IJslands gletsjerwater had en haar broer wiens naam ik nooit onthouden heb (hij heet Richard, leert wiki mij) goede compacte popliedjes schreef met een sterke hook (of naar zijn hand kon zetten).

Twee jaar terug in China viel het me op hoe populair ze daar nog waren en hoe tijdloos de liedjes. Hier in Nederland zijn The Carpenters bijna vergeten. Vorig jaar noemde ik ze in mijn artikel voor OOR over The xx. De productie van Jamie Smith deed me denken aan de sound van Richard Carpenter, zo verzorgd, warm, minimalistisch en geplaatst. Ik was een van de weinigen. De komende maanden zullen we de naam van Karen Carpenter gelukkig vaak terugzien. De reden is zangeres Sarah Joyce. Haar stem doet niet een klein beetje aan die van Karen Carpenter denken. Joyce heeft als artiestennaam Rumer, waaronder ze onlangs in haar thuisland Engeland debuteerde met het album Seasons Of My Soul. Het is een fraaie, warme plaat geworden die misschien nét even te gladjes is voor de groep muziekliefhebbers waar ik mezelf onder schaar, maar het in zich heeft om bijvoorbeeld een zelfde grote groep mensen aan te spreken als Norah Jones. Ik ben in ieder geval om.

In Nederland komt Seasons Of My Soul pas in februari uit. De wegen van platenmaatschappijen zijn soms ondoorgrondelijk. Als het journaille haar klassiekers kent zal tegen die tijd de naam van Karen Carpenter geregeld opduiken in artikelen over Rumer. Het is dan aan de muziekhongerige, lezende 15-jarigen in fonotheken of achter pc’s om de muziek van The Carpenters te ontdekken en hun muziek een revival te gunnen. Helaas zal Karen Carpenter het zelf niet meemaken: ze overleed in 1983 aan anorexia.