Room Eleven: Yin en Yang

room-elevenEen van de eerste interviews die ik deed voor wat inmiddels Jazzism heet, was het interviewen van Room Eleven. De vijfkoppige band rond gitarist/songschrijver Arriën Molema en vocalist/songschrijver Janne Schra had zojuist debuutalbum Six White Russians & A Pink Pussycat uitgebracht en stond aan de vooravond van wat hun doorbraakjaar zou worden. Zowel zij als ik wisten niet dat de band 4 jaar later uit elkaar zou gaan, maar dat we elkaar de komende 10 jaar nog veel vaker tegen het lijf zouden lopen.

Een van de leukste bandjes die Nederland momenteel rijk is, is Room Eleven. Met hun eigenzinnige mix van bossanova, pop, folk, country, jazz en zelfs wat blues weten ze niet alleen de verstokte jazzcats aan te spreken, maar ook de gemiddelde Lowlandsganger. En mocht je nog niet overtuigd zijn van debuutplaat Six White Russians & A Pink Pussycat, ga ze dan eens live zien. Daar zetten de Amsterdammers hun geheime wapen in: de onweerstaanbare charmes van Janne Schra, het blonde bijdehandje met haar fraaie stem. Die combinatie zorgde al voor uitverkochte zalen van Delftzijl tot North Sea Jazz en het einde is nog niet in zicht. Toch wordt er al voorzichtig vooruit gekeken naar het tweede album.

Arriën Molema en Janne Schra. Donker en blond, man en vrouw, gitarist en zangeres, de denker en de flapuit. Het is een mooi stel, zo samen. Vaak vullen ze elkaar aan, soms gaan ze tegen elkaar in. Die wisselwerking maakt hun muziek zo goed. Samen zijn ze het kloppende hart van Room Eleven, een van de talentvolste en veelzijdigste bands die er in Nederland rondlopen. Wat begon met een achtergelaten oproepje bij het conservatorium van de één (Janne), leidde tot een reactie van de ander (Arriën). Janne vertelt: ‘We komen allebei uit een niet-muzikale familie. Bij mij thuis stond er alleen een piano. Ik vond het heerlijk om er achter weg te dromen en mijn eigen melodietjes te bedenken. Ik zeg niet dat het goed was, het was gewoon heel fijn om mijn hoofd te laten werken en mijn emoties op te schrijven. Pas toen ik Arriën ontmoette kwamen al die verschillende muziekstijlen erbij. Ik wist van niets, tot mijn twintigste wist ik niet eens wat scatten was.’

room-eleven-96
Ze merken al snel dat het samen schrijven van liedjes ze gemakkelijk af gaat. Janne: ‘Het was vanaf het begin leuk met Arriën en we kwamen steeds verder. We wisten helemaal niets toen we hieraan begonnen. Ik niet, althans.’
Arriën: ‘We merkten wel dat het steeds beter werd. Die debuutplaat is heel relaxt ontstaan.’
Janne: ‘Het is bizar toeval dat we van dezelfde muziek houden. We zijn heel verschillende personen, ik denk niet dat we elkaar via vrienden waren tegengekomen. We vullen elkaar op een heel goede manier aan. Beiden hadden we een soort onvrede over de huidige muziekwereld en zijn we muziek gaan maken die we zelf zouden willen horen.’
Arriën: ‘Een eigen mix’.

Hun debuutalbum Six White Russians & A Pink Pussycat, vernoemd naar een aantal cocktails, geeft precies de sfeer aan van het album. Laidback, ontspannen, intiem en rustig, sfeervol en toch ook voorzichtig swingend. En volstrekt genreloos. Room Eleven is een van die bands die zowel jazzliefhebbers, popfanaten als singer-songwriterfans weet aan te spreken, door die stijlen op schijnbaar achteloze wijze met elkaar weten te verenigen. Arriën vertelt: ‘Ik volgde op het conservatorium de docentenopleiding. Daar heb ik een heel brede basis gekregen. Aan de andere kant ook heel erg het hokjesdenken. Juist binnen die stramienen. Daar was ik na een tijdje wel klaar mee. Het hoeft niet binnen die kaders. Je wordt daar opgeleid om die hokjes te doceren, niet om er overheen te denken. Die ruimte hebben we met Room Eleven zelf gemaakt.’
Janne, prompt: ‘En dan heb je een lomperd als ik erbij, die helemaal niets van hokjes weet en die maar gewoon een beetje kijkt waar ‘ie in het donker tegenaan loopt. Hoe een typisch bossa-nummer klinkt of een typisch bluesnummer, die wetenschap had ik een tijd geleden echt niet. En misschien nu nog steeds niet.’
Arriën: ‘Ik denk ook niet dat we een bossa zouden kunnen spelen zoals het zou moeten. We hebben gewoon niet de culturele baggage, dus waarom zou je in godsnaam een bossa reproduceren terwijl dat helemaal niet kan? Dat moet je aan iemand overlaten die het kan en in zijn bloed heeft zitten. Dat is ook de insteek geweest van de plaat, dat we niet genres na gaan bouwen maar gewoon onze eigen draai er aan geven.’
Janne: ‘Ik ken ook niets dat op ons lijkt’.
Arriën: ’Het begint wel te komen. Je hebt een bandje als Leaf bijvoorbeeld, of Leine. Het is een verbreding van de muziekcultuur.’

Hun muziek slaat aan. Binnen een jaar staan ze op North Sea Jazz. Hun album verloopt goed en kwam onlangs zelfs opnieuw uit, deze keer met bonus-cd. Ook in 2007 zijn ze weer graag geziene gasten op de podia en op radio en tv. Arriën en Janne zijn met hun 24 en 25 misschien nog jong, maar kennen de valkuilen van het snelle succes. Janne: ‘Wat doorbreken is in Nederland? Heel hard tegen een muur aan lopen’ [schatert].
Arriën: ‘Eerst denken dat ‘ie er niet is en dan heel hard rennen, en dan baf! Er tegenaan lopen’.
Janne: ‘Volgens mij vallen we volgend jaar ergens als de sodemieter vanaf. We zijn ons heel erg bewust van het feit dat het zo snel en zo goed gaat. Je moet wel zorgen dat je niet doorslaat in het denken dat je succesvol bent. Dat is volgens mij het gevaar. Dat je denkt: ‘We maken dus mooie muziek ofzo, dus dan moeten we zoiets weer maken’.
Arriën: ‘Het wordt toch wel geaccepteerd, dat idee.’
Janne: ‘Dat wil ik juist voorkomen. Je moet kritisch blijven, je eigen grenzen blijven verleggen. Dingen doen waarvan je eerst dacht dat het niet mogelijk zou zijn.’ Hun gedachten zitten al bij de tweede plaat. Janne, mijmerend: ‘We hebben nu veel meer keuzemogelijkheden dan bij het debuut.’
Arriën: ‘Je bent je veel bewuster van de dingen die op je pad komen. Je slaat alles wat je tegenkomt op, je luistert bewuster. Dan luister ik bijvoorbeeld naar tangomuziek en dan gaat het van ‘Dit vind ik te gek, tsjak! Opgeslagen. Je bent veel concreter en bewuster bezig met verwerken in wat je zelf doet. Het wordt ergens door getriggerd. Bijvoorbeeld doordat iemand er een passie voor heeft, het komt niet uit de lucht vallen. Het is is geen sausje dat we er even overheen gieten, het moet wel echt uit onszelf komen. Vaak gaat het ook vanzelf. Meestal kan je er pas na afloop naar kijken en je afvragen waarom iets een tango is geworden. Nou, schijnbaar omdat dat in je systeem zat.’
MI0003354197Janne: ‘Het is heel leuk om daar onbevangen in te staan en het op jouw manier mee bezig te gaan, met je eigen kennis. Als je het zo wilt doen als op die tangoplaat staat dan doe je dat na.
Arriën: ‘…dat kun je toch niet…’
Janne: ‘…terwijl je er vanuit je eigen gevoel iets mee moet doen.’
Arriën: ‘Het raakt ons op een bepaalde manier en daar ben je bewuster van aan het worden. Alleen ben je er op die tweede plaat bewuster mee bezig. Je hebt het proces nu een keer meegemaakt, je weet wat er speelt en gaat daar concrereter en efficiënter mee om.
Janne: ‘Je weet nu van cd één wat je nooit meer zulke gaan doen, welke stijl of richting. Bijvoorbeeld het gypsy-achtige van Come Closer. Dat rauwe spreekt me nog steeds heel erg aan. Terwijl ik met het dichtgesmeerde You Make Me See It, dat nog wel een mooi popliedje is, nu nog maar weinig feeling mee heb. Dat is misschien ook omdat we het nummer al heel lang hebben. We proberen onze liedjes live altijd net even anders te doen dan we het op plaat doen. Vaak kan je de helft van het liedje weggooien, dat de…’
Arriën: ‘Er zijn allemaal vaste formats…’
Janne: ‘…Essentie er nog is.’
Arriën: ‘…Waar je naar moet werken. Het liedje moet dan zo en zo in elkaar steken en je bent heel erg geneigd om daarnaar te gaan schrijven…’
Janne: ‘ABAB’
Arriën: ‘Terwijl het helemaal niet per sé hoeft. Je moet gewoon kijken wat het liedje nodig heeft en als dat in een minuut gezegd is dan is het in een minuut gezegd. Waarom zou je er dan drieënhalve minuut van maken?’